Ruimtelijke vorm als taal (2007)

Uittreksel uit brief aan vriend Lode Vanhove. 

  

Als beeldhouwer heb ik gestreefd naar kennis van de ruimtelijke vorm als taal. Een taal die niet beroep moet doen op wat anders dan zichzelf. Kleuren of een tekening kunnen we niet herkennen zonder belichting. Maar we kunnen wel ruimtelijke vormen in het donker tastend  herkennen.
(Maar wie zou wie nog herkennen in volle duisternis? Zouden we nog wel het gevoel hebben dat we bestaan als het licht niet in de duisternis schijnt?)

  

Soms, afhankelijk van de jaargetijden, toont het licht iets aan het oppervlak van een vorm – bvb. in een portret – dat wezenlijk eigen is aan de geportretteerde. Maar de belichting kan ook iets tonen dat wezenlijk is voor de vorm. Als je een symmetrisch beeld van bezijden belicht dan “zie” je geen symmetrie. Het licht kan niets veranderen aan de ruimtelijke vorm. Die is zich-zelf.

  

Ik heb een vriend die mooie dingen zegt. Als hij aan zee is volgt hij de afvarende boten. Aan de horizon verdwijnen ze uit het zicht, maar ik weet, zegt hij, dat ze verder varen. Hij ziet de dingen groots en heeft een hekel aan miezerig geleuter.

Ook grote schilderijen kunnen “kleintjes” overkomen. Echte kunstenaars maken werk dat “levensgroot” is. Ook de kleine krabbels van 3cm van Rembrand zijn levensgroot.

  

Als ik een beeld geboetseerd heb dat ik wil uitvoeren in steen dan wend ik mij tot de leverancier en geef hem drie maten op. Als die steen toekomt denk ik dat ik me vergist heb: die steen lijkt véél te klein. Maar hoe meer steen ik weghak, hoe groter hij wordt.

Toen ik het beeld boetseerde heb ik altijd maar klei toegevoegd. Tot waar? Tot aan het grensgebied rondom de vorm in klei. Of ik nu van binnen naar buiten werk, of van buiten naar binnen toe, ik beleef dat de eigenlijke vorm geen materie heeft. Als de vorm rein geestelijk is, hoe komt het dan dat we een beeldhouwwerk kunnen zien? Omdat ik de vorm “opgevuld” heb met klei, plaaster, steen of wat ook.

Om dezelfde reden kan ik nooit méér zien dan de helft van mijn beeld. Daarom zet een beeldhouwer zijn werk graag op een draaischijf en is hijzelf steeds in beweging.

Ruimtelijke vorm als taal (2007)