Interview Rene Smits (1 september 1995)

In 1985 mocht Academix de layout verzorgen van de publicatie "Pleidooi Kunstonderwijs" van Ere-Rijksinspecteur René Smits. Deze opdracht liet mij toe nader kennis te maken met het gedachtengoed en de drijfveren van deze artiest. Tien jaar later, naar aanleiding van zijn tentoonstelling in het Huis Hellemans te Edegem, had ik het volgende vraaggesprek met hem.


  • Is het de eerste keer dat uw werk getoond wordt in Edegem waar U toch dertig jaar hebt gewoond?
    R. Smits: In 1942, op zeventienjarige leeftijd werd ik uitgenodigd om met Bovée en Hendrix, die veel ouder waren, tentoon te stellen in het dorp. Zo leerde ik de schrijfster Marie Gevers kennen die mijn Lange-Wapper-beeldje kocht. Het hof van Marie Gevers is voor mij later een oase van cultuur geworden. Notaris Emiel Gevers liet me daar in 1947 bij zijn woning een levensgrote Tuin-muze uitvoeren in Franse steen voor een oude lindeboom. Ik ontmoette er ook de pianist Frederik Gevers die juist terug was uit Londen. Hij had daar een concert gehoord van de pianist-componist John Gage. Die was in een concertzaal voor een piano gaan zitten en verder niks. Na verloop van tijd was hij opgestaan om te groeten en het beleefd applaus van het publiek in ontvangst te nemen. De pianist Eugène Traey heb ik daar ook ontmoet. In 1980 maakte ik zijn bronzen portret. Er was ook een vruchtbare vriendschap met de schrijver Gust Van Brussel die in de Boniverlei woonde.
     
  • Hoe staat U tegenover hedendaagse kunst?
    R. Smits: Al wat vandaag aan kunst gebeurt is hedendaags. Ook de renaissance was eigentijds alhoewel het een renaissance was. De Middelheim-biënnales wilden telkens de evolutie in de beeldhouwkunst tonen van de laatste twee jaren. De kunst heeft daar op ingespeeld. In feite ging het kunstbeleid, de kunstfilosofie en geschiedenis het gezicht van de kunst bepalen. Kunst ging de theorie illustreren. In deze context menen de kunsthistorici terecht dat zij bepalen wat kunst is en niet de kunstenaar. Zij beslissen dat een baksteen op de werf geen kunst is maar dezelfde steen in het museum wel. Wanneer ze het niet meer zien zitten zeggen ze dat de kunst dood is. Blinden hebben niks aan een goede bril. Spijtig. Al in een verre prehistorie liet de mens sporen na die we kunst noemen. Ik zou het heerlijk vinden moest mijn hedendaags werk daarbij horen.
     
  • Vertel eens wat over uw loopbaan in het kunstonderwijs.
    R. Smits: Van 1954 tot 1984 was ik tekenleraar aan de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten te Mechelen. Het kunstonderwijs integreert de kunstenaar in de maatschappij. Van 1964 tot 1980 werkte ik als leraar beeldhouwen aan de Academie van St.-Niklaas. Ik beschikte daar over een atelier van 340 m2.
     
  • Was dat niet ten koste van uw persoonlijk werk?
    R. Smits: Alleszins werd de beschikbare tijd beknot. Maar misschien is mijn persoonlijk werk er rijker van geworden. Daartegenover staat dat ik nu, op hoge leeftijd, nog nieuw werk maak dan wanneer veel mensen toch maar een kort leven beschoren is. En er zijn er zoveel die helemaal geen kunstenaar worden.
     
  • Wat betekent voor U een tentoonstelling van uw werk in Huis Hellemans te Edegem?
    R. Smits: Een terugkeer naar mijn geboortedorp waar ik dertig jaar heb gewoond.
     
  • En wat verwacht U ervan?
    R. Smits: Kinderervaringen liggen diep en reiken ver. Ik maak nog altijd een beetje deel uit van dat dorp. Ik kom mezelf bijeenrapen.
     
  • Hoezo?
    R. Smits: Wel, mijn eerste bewuste lichtervaring had ik te Edegem in 1930 toen ik mijn moeder zag met een baby in de arm. Ze had me niet gehoord. Ik zag haar 'badend in het licht'. Dat licht is terug te vinden in mijn licht-tekeningen. In 1931 had ik dan weer een eerste bewuste ervaring zelf weegschaal te zijn toen zuster Alphonsa twee blokjes op mijn gespreide handen legde en toen ik in een binnenstilte zag welk van beide het zwaarste was. Ook dat is in mijn werk terug te vinden. Gewicht, tegengewicht, evenwicht. Ik heb ook een paar werken 'Equilibriste' genoemd.
     
  • U woonde in de Doelveldstraat?
    R. Smits: Ja, in nummer 45. Naast een steeg met kleine lage huizen. Daar woonde Flor. De vader van Wies wiens zoon professor werd aan de VUB. Van Flor heb ik nog een mooie tekening uit 1944.
     
  • Artiest worden is dat een persoonlijke beslissing?
    R. Smits: Men kan evengoed zeggen dat het lot of het toeval de beslissende factor is. We sturen wel zelf, maar in een onbekende richting. Ik wilde een manier van leven. Mooie dingen maken. Mijn omgeving en mijn leven aanvaardbaar maken.
     
  • Maar in 1950 werd uw werk al in Middelheim tentoongesteld.
    R. Smits: Ja, mijn piëta die nu, in brons gegoten, staat voor de 0.L.Vr, kerk te Sint-Niklaas. Gedurende 25 jaar was mijn werk op de biënnales van Middelheim vertegenwoordigd.
     
  • Het portret van kunstschilder Staf van Elzen is van 1943 en is nu in het museum van Sint-Niklaas. Het bronzen portret van Jef Maas werd in 1958 aangekocht door het museum voor Vlaams Cultuurleven. Het portret van beeldhouwer Henri Puvrez werd aangekocht door de staat en is in het museum te Mechelen. Het portret van de industrieel Steverlinck van 1969 is in het museum te Kortrijk. U hebt vele harten veroverd met uw bronzen of stenen kinderportretten. Zelfs de Koning en de Koningin, toen de Prinsen van Luik, kwamen in 1967 naar uw atelier te Kontich om er hun prinsenkinderen te laten poseren. Ging uw weg dan over rozen?
    R. Smits: Ik was goed geschoeid tegen de doornen. Een maand voor mei 1940 was ik 15 jaar geworden. Mijn vader was werkloos. Ik was één van zeven kinderen. De familiale toestand toen de oorlog uitbrak was niet rooskleurig. Maar iedereen en ook Van Gogh had me ervan overtuigd dat kunst geen broodwinning kon zijn. Buiten de academie leerde ik nog letterzetten, steendruk, grimmage en pruikenmaken voor toneel. Ik werkte in de steendrukkerij van Bayens te Edegem, bij de beeldhouwers Van Esbroeck, Poels en Vereycken. De kunstschilder Baron Isidoor Opsomer, Directeur van de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten te Antwerpen betaalde voor mij tekenpapier en houtskool. Hij bestelde me ook een kopie van een antiek beeldhouwwerk dat ik in hout uitvoerde onder leiding van de leraar. Er werden me prijzen toegewezen en medailles. Na de oorlog ontving ik een geldprijs waarmede ik een half jaar door Italië heb gereisd. Het vertrouwen dat de Academie en het Nationaal Hoger Instituut me schonk is werkzaam gebleken. Na mijn studies, in 1952-53, verdiende ik mijn brood als vertegenwoordiger in bureelmachines.
     
  • In 1980 werd U benoemd tot rijksinspecteur artistieke vakken in het kunstonderwijs van het Vlaamse taalgebied. Eén inspecteur voor vijfentachtig scholen: jeugdateliers, secundair, hoger en voortgezet hoger kunstonderwijs. Deeltijds en volledig leerplan. Rijks, officieel en vrij gesubsidieerd.
    R. Smits: Van 1980 tot 1984 is de enige periode in mijn leven dat ik mijn persoonlijk werk heb onderbroken. Ik heb gevochten voor het behoud van het wezenlijke in het kunstonderwijs. Maar de verschoolsing was al in aantocht. Op rust gesteld, werd in 1985 mijn boek 'Pleidooi Kunstonderwijs' op initiatief van het kunstonderwijs uitgegeven.
     
  • Vanwaar komt de grote verscheidenheid in uw werk?
    R. Smits: Ik hou van experiment. Als ik wat veroverd heb wil ik nieuwe weerstand. Toen ik in 1954 van de provincie Antwerpen de opdracht kreeg om twee stenen reliëfs te maken voor de grote lichttoren van het openluchttheater in het Rivierenhof heb ik daar een aangepaste mooie, sculpturaal expressieve en leesbare vormgeving voor ontwikkeld. Ander materiaal of een andere inhoud vraagt een andere vorm. En al lijkt het wel zo, toch is het niet waar dat het herhalen van dezelfde vorm een uitdrukking zou zijn van persoonlijkheid. Dat wat ik als mijn persoonlijkheid ervaar is altijd in ontwikkeling geweest en is allesbehalve eenzijdig. Dat spiegelt zich in mijn werk.
     
  • In uw werk zijn terugkerende thema's soms van oudsher aanwezig.
    R. Smits: Als kind werden we omgeven met kruisbeelden en piëta's. De dood komt herhaaldelijk terug in mijn werk. De levensgrote kruisbeelden die ik maakte in 1948 heb ik zelf vernield. Mijn grote piëta van 1947 bestaat nog in brons. In 1984 maakte ik een nieuwe piëta, dramatischer, grootser. Ontevreden over het resultaat, heb ik het beeld na twee jaar vernietigd. In 1967 maakte ik, voor de kerk van Mol-Ginderbuiten, een steengravure: Christus begraven in de Moeder. Het tweede thema is het leed. In 1943 had ik in een blokje eik 'wenende vrouwen' gesneden. Het is herhaaldelijk teruggekomen in vingergrote figuurtjes. Het is nooit tot een groot werk uitgegroeid. Maar in 1963 maakte ik een blijvend werk gedreven in koper, een reliëf met als titel 'ontmoeting in leed'. Een derde terugkomende thema is 'de behoeftige' of 'de drinker'. In 1950 bekwam ik een onderbreking van mijn militiedienst om enkele weken te kunnen boetseren. Het werd een 'zittende drinker'. In 1964 volgde een 'staande drinker'. In 1994 hernam ik het thema. Het is een monumentaal werk geworden dat nu bij de bronsgieter is. Eigenlijk hebben die beelden ook iets van een offerande.
     
  • Dood, leed, behoefte. Heeft dat te maken met oorlogservaringen?
    R. Smits: Alleszins. Ik heb mee puin geruimd. Het 'nooit meer oorlog' en het gebroken geweer van het internationale socialisme heeft de tweede wereldoorlog niet verhinderd. Na Hiroshima dachten we dat een oorlog niet meer mogelijk zou zijn uit angst voor zelfvernietiging door kernwapens. Toch zien we in de huiskamer dagelijks massamoorden en huilende mensen. Na de oorlog heeft men in de plastische kunst getracht de gruwelen van de oorlog in beeld te brengen. Was de oorlog zelf niet voldoende afschrikwekkend. Ik wou die gruwelen niet nog eens overdoen en verkoos een beeldende kunst die gezondheid uitstraalde en symbool voor nieuw leven kon zijn. Het werd mijn grote zwangere van 1956. Alhoewel het thema bijna nergens voorkomt in de plastische kunst door de eeuwen heen, is het een oermotief voor de beeldhouwkunst. In 1948 verwerkte ik het thema in een eivorm. In 1953 met een kindje op schoot. In 1955 twee studies naar het leven. In 1961 een kleine witte marmer en een torso in gedreven koper. En dan nog twee grotere werken: in 1966 een zwangere in gepolijste arduin en een grote zittende moeder in brons van 1970. Ik heb ook nog een grote tekening van 1988 waar ik 12 jaar over deed.
     
  • U hebt nog niets verteld over de muziek in uw werk. U bent een amateur-violist. Uw twee kinderen zijn beroepsmuzikanten: Johan een bijzondere vioolpedagoog en Raphaëlla een internationaal vermaarde klassieke gitaarsoliste.
    R. Smits: Lyrische kunstrecensenten schreven wel eens dat mijn werk muzikaal is. Alle kunstdisciplines hebben onderling een raakvak en alhoewel muziek niet gebeeldhouwd wordt waren muzikanten meermaals een inspiratiebron voor plastische kunstenaars.
     
  • Is muziek dan een vijfde thema?
    R. Smits: Ja. In mijn twee stenen theaterreliëfs van 1954 komen twee muzikanten voor. In 1958 maakte ik een kleine celliste in klei, in 1960 twee ontwerpen voor een groter beeld elk met twee muzikanten en een toehoorder. In 1965 werd het een fluitspeler in gepolijste arduin, letterlijk en figuurlijk een monoliet. In hetzelfde jaar een kleine celliste in brons. Mijn grote muzikant in teakhout diende zich aan in 1967.
     
  • Zullen we het vrouwelijk naakt er nu maar aan toevoegen als zesde thema?
    R. Smits: Men zegt dat de vorm van de vrouw sculpturaler is. Men zegt dat de vrouw kosmischer is. Ik heb heel mijn leven getekend naar naaktmodel. Het is moeilijk maar wel aangenaam. Er is een mooi in koper gedreven torso van 1964 dat in het O.C.M.W. van Deurne staat: 'Jonkvrouwelijk'. Ik heb maar één beeld naar 'Levend model' geboetseerd. Dat was in 1973 en het werd uitgevoerd in brons in 1980. Het is een portret van Rita ten voeten uit.
     
  • De terugkerende thema's zijn misschien als dromen die ongewild terugkomen?
    R. Smits: Ik denk het wel. Maar het houdt niet in dat die dromen ongewenst zijn. Dromen zijn ongemeen persoonlijk. Toch kunnen ze een archetypekarakter hebben. Daardoor zijn ze dan weer herkenbaar voor de toeschouwer.
     
  • Is de toeschouwer de andere helft van de kunstenaar?
    R. Smits: Dat is tenvolle waar voor de kunstenaar die tijdens het werkproces waakt en zijn eigen werk kritisch volgt. De moderne toeschouwer pretendeert dat hij het kunstwerk maakt omdat hij het ziet. Het is daarom dat de Vlaamse hedendaagse kunst op de biënnale van Venetië wordt vertegenwoordigd met beeldhouwwerk dat niet eens bestaat en dat door de toeschouwer al ziende kan geïmagineerd worden op de lege sokkels. Het is zoals met de kleren van de keizer.
     
  • Als alle pianisten voor de piano gaan zitten 'en verder niks' en als het publiek beleefd blijft applaudisseren voor zichzelf terwijl de pianist groet dan hoeft de piano niet meer gestemd en na verloop van tijd weten die zogenaamde creatieve luisteraars niet meer wat muziek is.
    R. Smits: En begint het dan koud te worden, dan is het voor de keizer ook niet meer plezant.
     

  • Hove, 1 september 1995 .
    Rene Jochems, voorzitter Academix vzw.

     
Interview Rene Smits (1 september 1995)