Interview Rene Smits (1 november 1995)

  • Dit wordt uw vierde tentoonstelling in de loop van 1995. Dit kan geen toeval zijn?
    R. Smits: Nu ik zeventig ben geworden wil ik werk tonen dat minder of zelfs nooit werd getoond. Dat culturele organisaties met mijn werk tentoonstellingen maken verheugt me zeer.
     
  • Welke werken koos u voor deze tentoonstelling?
    R. Smits: Mijn verzameling tekeningen van 1950 tot nu is sinds 1985 nog flink aangegroeid. Ik teken niet alleen om het tekenen, maar ook om de tekening. Ik had een collega die bij rood licht snel de voorbijgangers tekende. Het moet heel plezant zijn, maar dat ligt mij niet. Meestal heeft mijn werk niet dat terloopse karakter. Mijn tekeningen worden met zorg opgeborgen en beveiligd achter glas. Ze zijn daardoor steeds beschikbaar voor een eventuele tentoonstelling.
     
  • En hoe is dat voor uw beeldhouwwerk?
    R. Smits: Het hoort bij de verzorging van mijn werk dat het in brons gegoten wordt. Het ligt in de aard van mijn werk dat ik het ook zelf moet ciseleren. Soms lijkt mijn woning wel een museum.
     
  • Hoe kiest u uw werken voor een tentoonstelling?
    R. Smits: Ik speel in op de omstandigheden. Voor een door de Academie van Sint-Niklaas georganiseerde tentoonstelling koos ik destijds werk dat de principes van die instelling ondersteunt. Maar toen ik samen met de leerlingen van mijn tekenatelier te Mechelen tentoonstelde wilde ik niet dat hun werk aan dat van mij getoetst zou worden : dus daar en toen toonde ik assemblages met oud ijzer.
     
  • Wat heeft u in petto voor Leuven?
    R. Smits: Voor deze gelegenheid vraag ik portretten in bruikleen. Ze zullen tentoongesteld worden op de vijf zondagen van 26 november tot 24 december 1995. De portretten van de koningskinderen zullen te zien zijn. Ik zal er ook mijn twee laatste beeldhouwwerken tonen : het 'Masker van de Zotheid' en de bronzen uitvoering van mijn 'Grote Drinker'. Het masker werd gemaakt voor een lezing uit de 'Lof der Zotheid' door Francis Verdoodt, in dialoog met muziek uit de Renaissance, uitgevoerd door mijn dochter, de gitariste Raphaëlla Smits. Ik ben verheugd deze prachtige voorstelling te mogen aanbieden op zondag 10 december 1995 om 16 uur in de Faculty Club, aan de bezoekers van de tentoonstelling bij gelegenheid van mijn zeventigste verjaardag.
     
  • In een artikel van dertig jaar terug, uit La Dernière Heure, las ik volgende passage: "une série impressionante de dessins et de peintures à I'huile détrempée nous livrent une autre face d'un artiste presque aussi brillant que Ingres ... Transparence des masses et des tons, sensualité du rêve, approche de la fantasmagorie, de la fantasmagie même." Men zou hieruit dus kunnen besluiten dat u ook schildert?
    R. Smits: Schilderen is een vak. Ik ben geen schilder. Maar, ik proef van de kleur. Ik zou trouwens heel graag enkele van die met kleur vermengde tekeningen te Leuven tonen. Ik zal ze in bruikleen vragen.
     
  • Men zegt en schrijft dat u een meester bent in verschillende disciplines.
    R. Smits: De behoefte aan taal, de noodzaak aan expressie, dwingt de kunstenaar tot meesterschap over materie en vormgeving. Mijn leraar Henri Puvrez was een autodidact. Aanvankelijk werkte hij expressionistisch. Op het einde van zijn artistieke loopbaan maakte hij een reeks prachtig doorleefde bronzen portretten van zijn vrienden Permeke, Daeye, Brusselmans, Paerels, Van Geluwe, en anderen. Het verwonderlijke daarbij was dat hij dat plots kon.
     
  • Van portretten gesproken, voor sommige kunstenaars is een portret alleen maar een 'verkopertje'.
    R. Smits: Het is er dan ook aan te zien.
     
  • U heeft weinig portretten geboetseerd op eigen initiatief.
    R. Smits: Mijn eerste portretten, begin 1950, maakte ik niet uit belangstelling voor mijn model, noch voor de beeldhouwkunst : ik wilde mijn belangstelling oefenen voor dat wat een ander 'ik' noemt. Een rasbeeldhouwer interesseert zich voor grote eenvoudige vormen die zich van binnen naar buiten in de ruimte manifesteren. Om een dergelijk beeldhouwwerk tot een portret te maken is aandacht nodig voor wat gebeurt aan het oppervlak van de grote vorm.
     
  • Bedoelt u dat u het gezegde 'de mens wordt getekend door het leven' letterlijk neemt?
    R. Smits: Het gaat om de gegeven vorm en de invloed daarop vanuit een andere bron. Op analoge wijze doet dat zich ook voor in de natuur : water heeft een neiging tot bolvorming. De eerste astronauten meldden dat het water in gewichtloze toestand, in de ruimte de vorm aanneemt van bolletjes, ter grote van knikkers tot een tennisbal. Door deze neiging tot bolvorming maakt het water op aarde bij doorstroming een ritmisch slingerende beweging. De prachtige vormen van het golvende water kunnen nog eens doorkruist worden door kleinere golfjes, veroorzaakt door de wind die het water opstuwt. Het vormoppervlak van het water wordt betekend van buitenaf. Het vormoppervlak van het individu wordt betekend van binnenuit, vanuit de ziel. Daarin schuilt het persoonlijk geheim. Toen de beeldhouwer Henri Puvrez voor mij poseerde kwam hij van zijn stoel, tikte met zijn vinger op de klei en zei : "Ce que j'aime c'est qu'il y a une pensée Ia-derrière."
     
  • Zo te horen zal de bezoeker van uw tentoonstelling de gelegenheid krijgen zich ervan te vergewissen dat het geestelijke in de kunst mogelijk is en dat het geestelijke in de mens een feit is. Wanneer men die reeks portretten te Leuven ziet zal men misschien aan Simenon denken die schreef dat in onze tijd iedereen recht heeft op zijn roman.
    R. Smits: Ik denk dat de geschiedenis bewijst dat de mens onderweg is naar individuele vrijheid. Het maakt hem egocentrisch, maar dat is noodzakelijk om in vrijheid altruïstisch te kunnen zijn.
     
  • Voor de eerste Middelheimtentoonstelling in 1950, moest uw werk al in bruikleen gevraagd worden aan de architect Léon Stynen. En in 1959 was uw visitekaart het portret van Henri Puvrez die toch zelf een gerenommeerd kunstenaar was.
    R. Smits: Ik heb natuurlijk allerlei invloeden ondergaan. Vele jongeren zijn bang voor beïnvloeding. Ze vrezen hun persoonlijkheid te verliezen. Maar ze zouden ons dat niet kun-nen mededelen indien ze niet onder invloed van hun moeder hadden leren spreken. Zo zie je maar. Sommige invloeden herinner ik me heel goed. Bij voorbeeld de Italiaanse timpaan in de Academie van Antwerpen waarin Dominicus Franciscus ontmoet, de dode rechtopstaande Christus van Reckheim in de kloostergangen van de academie, het oorspronkelijke Dalouportret van Rodin in de boetseerklas en een breed Grieks vrouwentorso dat ik daar zelf boetseerde. Ik was toen veertien jaar. Het was ook mijn eerste kennismaking met de Quatrocento-portretten, en de leraar die zei : "kijk wat een mooie lelijkerd." Toen ik achttien was, was ik zeer betrokken bij de grote 'graflegging' van Quinten Matsys in het museum van Antwerpen. Ik was leerling geworden van Ernest Wynants en een fotoboek van zijn werk had me niet onberoerd gelaten. Op mijn twintigste was Permeke een openbaring voor mij. En later was de tentoonstelling van Matisse en Picasso in het PSK te Brussel dat niet minder.
     
  • Welke invloed had uw Italiëreis in 1948?
    R. Smits: Een half jaar lang deed ik niet anders dan kijken en opnemen al wat daar te zien was, inbegrepen de 'XXIV Biënnale van Venetië' met ondermeer een retrospectieve van Henry Moore die me deed nadenken en mediteren over vorm als taal, en Marino Marini die me sterk heeft aangegrepen. Terug van de reis vroeg Puvrez naar mijn indrukken en wat ik het mooist vond. Ik antwoordde hem : de 'Moeder van Ramses de Tweede' in het museum van het Vaticaan en de 'Kmehrbeelden' in het Musée Guimet te Parijs. Ik was toen drieëntwintig.
     
  • Dit was wel een verrassende wending.
    R. Smits: Ik geloof niet dat de evolutie van een kunstenaar - en van de kunst in het algemeen - kan teruggevoerd worden tot een louter oorzaak-gevolg aangelegenheid. Het is gebleken dat sommige kunstenaars die elkaar niet kunnen gekend hebben en die elkaars werk niet kunnen gezien hebben toch bijna hetzelfde werk maakten, alsof ze het gekopieerd hadden. Misschien ligt hun inspiratiebron in een hun onbekende toekomst.
     
  • Wie zijn vandaag uw naaste verwanten in de kunst?
    R. Smits: Het tweemanschap Brancusi en Zadkin is voortdurend in mij aanwezig. Beiden heb-ben de taal van de beeldhouwkunst herontdekt. Inhoudelijk zijn ze aan elkaar tegengesteld. Brancusi vond vormen voor verheffing en onthechting, voor de stilte van het onbeweeglijke Zijn. Dezelfde stilte van buitentijdelijkheid waar de Egyptische kunst en ook de reeds aangehaalde Kmehrkunst van getuigt. Het Ei dat Brancusi in alle ernst maakte noemde hij 'Le Commencement du Monde'. Dat lijkt me niet voor herhaling vatbaar. De ontdekking, de weg, is hier belangrijker dan het werk.
     
  • En Zadkin?
    R. Smits: Zadkin is meer met de tijd verbonden waarin zich een drama kan voordoen, hij geeft uitdrukking aan de situatie van de mens en ontdekt daarvoor aangepaste vormgeving. Toen kort voor onze jaartelling de Laocoon werd gebeeldhouwd was men nog aangewezen op de klassieke vormen die ontoereikend waren. De uitdrukking moest komen van theatrale gesticulatie. U weet, het is de vertolking van het drama van een priester van Apollo die met de dood wordt gestraft omdat hij Apollo beledigd had. Maar van Apollo wordt gezegd dat hij symbool is van serene rust en harmonische schoonheid. Is hij dan niet de God van Brancusi ? Bij vergelijking van de Laocoon met de 'Verwoeste Stad' van Zadkin lijkt het me wel, althans in mijn verinnerlijking, hetzelfde beeld maar nu gemaakt met aangepaste 'verscheurde' vormen. De stilte en ingekeerdheid van Brancusi en de kreet van de expressionist Zadkin, vanuit de dramatische conditie van de mens, zijn me even nabij.
     
  • De catalogus van het museum van Sint-Niklaas vermeldt u als theoreticus. Werkt de theorie niet remmend op het scheppend proces?
    R. Smits: Van Permeke werd gezegd dat hij was als een appelboom die zowel mooie als rotte vruchten laat vallen, zonder zich daar een oordeel over te vormen. Voor tentoonstellingen waren het zijn vrienden die de mooie appels uitkozen. Puvrez vond dat teveel denken het werk afremt. Zadkin schrijft dat het spreken over de intieme aangelegenheden van de inspiratie en het scheppingsproces nefaste gevolgen kan hebben. Hij zegt dat je daardoor de engelen in je wakker maakt en dan worden ze onrustig. Ga je toch verder dan vliegen ze op en komen nooit weer!
     
  • De verhouding denken-doen was het hete hangijzer?
    R. Smits: Ongetwijfeld. Maar kan het waar zijn dat twee van de belangrijkste factoren die ons de status van mens verlenen, het denken en het creatief zijn, elkaar zouden vernietigen? Omdat ik dat niet kon aanvaarden dacht ik dan moeten we maar anders leren denken. Nu, na jaren, zie ik hoe simpel het is : het probleem houdt op te bestaan wanneer er creatief gedacht wordt. Er zijn ook beeldhouwers die zeggen dat ze met hun handen denken. Dat is ook een oplossing.
     
  • Er zijn nog steeds mensen voor wie kunst volslagen vreemd is en ontoegankelijk. Hoe kunnen ze zicht krijgen op kunst ? Kan men voor iemand die dat wenst een deurtje openmaken?
    R. Smits: Wat we kunst noemen is steeds een spoor van een menselijke ingreep. Wetenschap, techniek en kunst zijn niet altijd zo gescheiden geweest als nu. De wetenschapper bestudeert en de kunstenaar geeft vorm aan zijn omgeving die daardoor menselijker wordt. Tot voor kort werd de overbrugging van een rotskloof een kunstwerk genoemd. Kunst maakt de wereld menselijker, bewoonbaar. Door omvorming voegen we er een menselijke dimensie aan toe. Kunst is het werk van de mens. Dr. F.W. Zeylmans van Emmichoven zei : "Moest een buitenaards wezen onze planeet bezoeken, het zou zich geen voorstelling kunnen maken van de mens indien er geen kunstwerken zouden zijn." Elk mens is in wezen kunstenaar en handelt ook min of meer kunstzinnig. Maar wanneer een begaafd kunstenaar zich specialiseert in een artistieke discipline dan kan hij uitmunten in zijn vak.
    De kunstenaar overtreft het meetbare aspect van de materie waarin hij werkt. Aan de maten geeft hij een menselijke dimensie, hij kan de materialiteit van de maten doorbreken en vervangen door de kracht, de macht van vorm en verhouding. Bijvoorbeeld: een menselijke figuur door een minder begaafde leerling getekend op een plaatje van 10 bij 15 cm lijkt wel een minipopje. Een menselijk figuur door Rembrandt, getekend op hetzelfde formaat, blijft levensgroot! Iedereen kan zich oefenen om dat te leren zien. Hetzelfde is waar voor niet-figuratief werk. Een blad papier kan met één punt, één lijn omgetoverd worden tot een menselijke ruimte, een geestelijke dimensie die de meetbaarheid van het papier doet vergeten. Niet de maten maar de verhoudingen zijn belangrijk.
     
  • Misschien hebben we met dit gesprek de deur opengezet voor de bezoekers van uw tentoonstelling. Trouwens wat is een tentoonstelling anders dan een open deur op de ziel en de werkplaats van een kunstenaar.

     
  • Hove, 1 november 1995 .
    René Jochems, voorzitter Academix vzw, interviewde René Smits naar aanleiding van zijn tentoonstelling in de Faculty Club te Leuven, van 26 november tot 24 december 1995.

     
Interview Rene Smits (1 november 1995)