Herinnering aan Wallonië (2001)

Tot in 1984 heb ik naar de natuur nooit anders getekend dan naaktfiguren en duidelijk begrensde lichamen zoals de stam van een gebroken boom, een gesnoeide knotwilg, een hooiopper, een brok steen of enkele keiën. Maar telkens ik met pen en papier de natuur inwandelde kwam ik veelal zonder tekening terug.

 

Toen dacht ik 'We moeten naar Wallonië. Daar kan ik rotsen tekenen'. We maken het gezellig: een uitgangsdag met Caroline. En ik kom met een mooie tekening terug.

Zo. En wij maar rijden en zien of er wat te tekenen valt. In de namiddag zie ik rechts van de rijweg een tafel en een paar banken en zeg aan Caroline 'Ga daar maar zitten, ik ben zo terug met een tekening'... Links van de weg had ik door een gat in het gebladerte een vage schim van water en rotsen gezien.

  

Ik klots naar beneden door de drassige grond, doorheen allerlei gewassen en zie een boeiend rotsgebied. Met daarboven een man die zijn veld opgekuist heeft en nu een prachtig vuur stookt met oranje-rode vlammen en veel witte rook die tussen de gesteenten kronkelt. Als ik het landschap teken zal die vuurman niet groter zijn dan de punt van mijn potlood. Ik moet dus kiezen en teken de boer ten koste van het landschap. Na verloop van werk en tijd denk ik 'Moest ik daarvoor naar Wallonië?’

Ik teken het gebergte er los overheen. Mijn tekening wordt één donkere vlek. En ook in het gebergte is niets meer te onderscheiden want de avond valt. Ik klauter al tastend terug naar de autoweg waar mijn vrouw, doodgemoedereerd, uren heeft zitten wachten. Zonder consommaties want dat was daar blijkbaar geen écht café.

  

We komen behouden thuis. Genieten van het normale leven en gaan tijdig slapen. Maar midden in de nacht wil ik mijn tekening zien. Met een schraapmes breng ik er wat licht in. Enkele weken later heb ik de tekening toch vernietigd.

  

De dag na het Wallonië-avontuur, laat op de avond, zie ik een veelkleurige, pauwogige vlek op mijn been, afgeboord met onheilspellende zwarte kronkeltjes. Ik bel mijn oudste broer die arts is. Ik vraag of hij me kan helpen met goede raad. Maar zonder verwijl komt hij naar me toe. Het is zeer stil in de kamer. Hij kijkt intensief, het hoofd wat voorover gebogen alsof zijn ogen op zijn voorhoofd staan. Ik denk dat hij als psychiater zo kijkt naar wat zijn patiënten zeggen. En dan vraagt hij of ik in Wallonië ben geweest? Ik zeg nee. Drie keer opnieuw vraagt hij me dat. En ik antwoord dat ik in jaren niet in Wallonië ben geweest. De apotheker-van-wacht wordt ingeschakeld. Ik krijg een spuit en de dag daarop, zondagmorgen, wordt ik voor verder onderzoek en behandeling in de kliniek verwacht.

  

Jaren later zie ik in herinnering die tekening op het chevalet in mijn atelier. In gedachten zie ik ook een kunstverzamelaar op bezoek die zegt: 'Wat een merkwaardige techniek'. En dan besef ik plots, na al die jaren, dat ik toendertijd wél in Wallonië was geweest en het tegendeel had beweerd. Dit is geen geheugenfoutje, dit is een enormiteit.

Ik ga mijn broer opzoeken. Hij was ziek en in zijn laatste levensdagen. Hij vertelt me goedmoedig hoe veelvuldig dit fenomeen zich voordoet. Mensen die zich volslagen onbewust op deze manier afsluiten voor hun werkelijkheid die ze niet aankunnen.

Op de terugweg denk ik 'en Caroline dan?’ Innerlijk hoor ik haar toenmalig zwijgen. Ik zie haar onbewogen stilte tijdens het bezoek van mijn broer. Waarom heeft ze toen niet gewoon gezegd 'We waren gisteren samen in Wallonië'!!

Na al die jaren vraag ik wat ze toen heeft gedacht over mijn ontkenning. Ze antwoordt: ‘Ik dacht dat je daarvoor wel je reden zult gehad hebben'.

  

Besluit van dit verhaal: 'tekenen is moeilijk' .

Herinnering aan Wallonië (2001)