Esthetische benadering van mijn werk (1985)

Voor de mens is er geen plaats buiten de creatieve handeling, alleen daarin kan hij aanwezig zijn.

Kunst is altijd authentiek, men geeft vorm aan wat men ziet en men ziet wat men is. Hoe meer mens men is hoe meer men ziet. Het verhaaltje van 'ginder is de werkelijkheid, meetbaar, copieerbaar, en wij kunstenaars maken de werkelijkheid tot een min of meer aan-gename of tot een min of meer kwetsende, schokkende leugen' is onzin. En dit omdat onze waarneming eveneens deel uitmaakt van de waargenomen werkelijkheid.

Daarom juist zien en tonen wij enkel dé en ónze werkelijkheid, inzoverre wij daarbij betrokken zijn. Het kunstwerk is geen toevoeging aan de werkelijkheid, maar het is een meer menselijk en daarom meer volledig beeld van de werkelijkheid. Daarom zou iedereen meer kunstenaar moeten zijn en elke kunstenaar meer mens.

 

Het ontstaan van de moderne kunst is tevens de ontdekking of de bewustwording van de plastische taal. Mijn leraar aan het Nationaal Hoger Instituut te Antwerpen, Henri Puvrez, verwees naar de verschillende bronnen van inspiratie en de daarbijhorende kunstvormen. De inspiratie geput uit een muzikale, een sculpturale of een andere te onderscheiden bron. Daarbinnen de behoefte aan expressie die in de muziek zou leiden tot een harmonie of een tonenstelsel. In de beeldhouwkunst zou dit kunnen leiden tot een meer apolinische of dionisische vormgeving, of deze van Brancusi en Zadkin. Dit is voor mij waar gebleven tot op de dag van vandaag. Zowel Permeke als Ingres hadden hun eigen taal. Zoals Permeke met de taal van Ingres niets meer kon doen, zo zou het ook voor Ingres onmogelijk geweest zijn zich uit te drukken met de vormen van Permeke.

De plastische taal is een taal die zich ontwikkelt uit noodzaak van expressie. De aanzet van de moderne kunst moet zich nog altijd waarmaken.

 

(Rene Smits, 1985)