Creativiteit en/of métier? (1983)

Niemand is beter in staat zich een oordeel te vormen over de toestand in de Vlaamse kunstwereld dan de zeer gewaardeerde Rijksinspecteur voor het Kunstonderwijs René Smits, die zelf trouwens een knap beeldhouwer en graficus is. Ziehier zijn bevindingen.
    

   
Het manuele werk, dat van meer stoffelijke aard is, hangt helemaal af van de innerlijke arbeid. De hand is nooit lomp als de geest precies is.

  
Het woord 'métier' verwijst naar het latijn 'ministerium' en 'minor'. 'Minister' betekent dienaar en 'minor' betekent de mindere. Dit werd in verband gebracht met handwerk, stiel, beroep, vak. Métier doet het in de plastische kunst als hooggeplaatste dienaar maar eveneens als verguisde mindere. In de tekenkunst, schilderkunst en beeldhouwkunst gaat het toch om de kunst van het tekenen, de kunst van het schilderen en de kunst van het beeldhouwen. Hoe zou men nu de kunst van het tekenen beoefenen zonder te kunnen tekenen, de kunst van het schilderen en het beeldhouwen zonder te kunnen schilderen en beeldhouwen? Nu dan, wanneer men kan tekenen, schilderen of beeldhouwen dan heeft men toch métier? Hetzelfde geldt natuurlijk voor aanverwante vakken of andere disciplines. Er is allicht ook kennis nodig van het te bewerken materiaal en bekwaamheid in de omgang met het gereedschap. Dit blijft waar voor elke vakman ook wanneer hij geen kunstenaar is. Maar de kunstenaar moet bovendien vormgeven en de wetmatigheden daarvan beheersen.
    
Benevens wetenschappelijke belangstelling voor anatomie, perspectief en het fenomeen van de vorm in de natuur (cf. da Vinci) en de studie van de plastische taal als communicatie (b.v. Klee, Kandinsky, Itten) blijkt de kunstenaar over de gave te beschikken om intuïtief, als het ware te luisteren naar de taal der wetmatigheden, die zich tijdens het werk aanbieden, om niet te zeggen opdringen. Juist deze intuïtie maakt de kunstenaar van begaafd tot geniaal. Zo wordt er over de Zwitserse ingenieur en bruggenbouwer Robert Maillart (1872-1940) verteld „dat hij de schetsen op het papier Iegde, ze openwerkte en afschaafde tot hun eindvorm, en ze eerst daarna constructief ging uitrekenen, om tot de constatatie te komen dat ze juist waren". K.N. Elno die dit aanhaalt in 'Bruggen als gebeden' (1960) zegt: „In dit geval wordt het schetsen zoiets als prevelen op de deining van een droom, een laverend overpeinzen dat diep onder zich een vaste bedding van wiskundige exactheid weet”. Mij lijkt dit een mooi voorbeeld dat verwijst naar het intuïtieve kenvermogen dat latent in de mens-kunstenaar aanwezig is. En dat deel uitmaakt van zijn métier.
    
De beeldhouwer Bourdelle (1861-1929) sprak in zijn lessen in de 'Grande Chaumière' graag over innerlijke voorwaarden. De beeldhouwer bewerkt immers niet enkel zijn steen maar ook zichzelf: „Les habiles font oeuvre fausse", zei hij. Als kind was ik sterk onder de indruk van een blinde man die op de Vogelmarkt in Antwerpen stadszichtjes schilderde met pastelkrijt. Hij deed dat ondersteboven. Telkens wanneer hij zijn paneel keerde zagen wij wat er allemaal op stond. lk werd er letterlijk door betoverd. Maar wij moeten ons toch hoeden voor een dergelijke virtuositeit. Voor de blinde kwam het tenslotte overeen uit, hij zag toch niks. In de virtuositeit vindt het meesterschap zijn hoogste vorm maar Paul Klee trekt een lijn met de linkerhand omdat zijn rechter het 'te goed' doet: hij schuwde gemak-zucht.
   
ledereen kan weten dat innerlijke leugenachtigheid leidt tot mediocriteit in de kunst. Daartegenover staat de liefde voor de werkelijkheid, ook voor de eigen werkelijkheid. Bourdelle zegt het zo: “Le travail manuel, plus matériel, dépend tout entier du travail intérieur. La main n'est jamais maladroite lorsque la pensée est précise, lorsque l'esprit n'est pas hésitant" (Leçon de rentrée, 18-10-1911). En verder: „La rudesse du vrai contient seule le grand charme... Ma voix d'artisan reste donc très douce a toute âme limpide et brave; elle est terrible à tout coeur faux."
   
Een pleidooi voor meer métier houdt meteen een pleidooi in voor opvoeding en zelfopvoeding van de kunstenaar. Nog een uitspraak van deze Franse beeldhouwer: „II n'y a pas d'autre secret... que celui d'une étude attentive des choses et, franchement, c'est là tout le plus haut du génie. Mais, hommes, sachons-le, ce génie si simple est très rare!" Klaarblijkelijk houdt 'métier' alles in wat dienstbaar is om vorm te geven aan wat de kunstenaar ziet. Omdat de echte kunstenaar altijd origineel ziet, is zijn werk uiteraard origineel. Daarom heeft zijn métier iets persoonlijks. Zijn métier houdt gelijke tred met wat hij uit innerlijke noodzaak ontdekt, vindt en ontplooit. Wat op de kunstmarkt maar al te dikwijls gebeurt, is dus een karikatuur, een echte vorm van prostitutie. Hector Waterschoot beschreef het in het artikel 'Twintig jaar moderne beeldhouwkunst' (1965) als volgt: “Het was een tijdsverschijnsel, uitgelokt door het feit dat in toonaangevende en invloedrijke milieus die voor een groot gedeelte de hedendaagse kunst beheersen, uitsluitend aandacht besteed werd aan de originaliteit in plaats van aan de artistieke intrinsieke waarde. De enige norm die door bedoelde kringen werd aangelegd was het feit of de kunstenaar iets totaal nieuws had voortgebracht dat nog niemand vóór hem had gepresteerd of aangedurfd."
 
Toch blijkt uit literatuur en werk van Picasso dat hij eerlijk zocht naar métier. Dit is niet minder waar voor Kandinsky, Klee, Permeke of welk groot kunstenaar ook. Wanneer ik van Ingres de magistrale portrettekening zie die hij maakte naar Paganini, dan weet ik toch meteen dat zijn métier ontoereikend zou zijn voor de kunst van de Senoefo's of de Baoele's van Ivoorkust. Anderzijds blijven hún vormen onbruikbaar voor Ingres. Hoe verschillend ook, beiden hebben een métier van het hoogste niveau, daar zij hun indringende visie op efficiënte wijze door middel van plastische taal kunnen kenbaar maken. Het vervalste zoeken naar ersatz-originaliteit zal wel mede aan de basis liggen van wat wel eens de verloedering van het métier genoemd wordt. Er is een mode om om 't even welke vakkennis te verwerpen. Om de beperking van een vak af te wijzen. lk vermoed dat dit in beeld brengt de behoefte om de eigen isolatie te doorbreken.
   
Onlangs zag ik bij een kunstliefhebber een prachtige houten abstracte sculptuur. Het was een ossenjuk gemonteerd op een voetstuk. Het eenvoudige handwerk, misschien wel van de boer zelf die zijn eigen alaam maakt, was artistiek, esthetisch en sculpturaal. Kortom het was een afdruk van het leven. Het had wat aan zoveel zogenaamde kunstwerken ontbreekt. Op mijn schrijftafel Iigt een electronic-calculator die zo mooi is als een Mondriaan. Maar die niet kan beleefd worden als een afdruk van het leven. De moderne mens is steeds meer en meer gespeend van het leven. Zijn vereenzaming gaat maar steeds door. Hij wordt immer beperkter en kleiner.
   
Over het doorbréken van de kunstvakken schrijft Waterschoot in het reeds aangehaalde artikel: ”... Waar voorheen de grenzen tussen beide kunstvormen scherp afgebakend waren, vloeien ze nu in elkaar over. Het schilderen is voor de beeldhouwer niet enkel een middel om zijn sculpturen te polychromeren. Het schilderkundig gedeelte van zijn composities vormt een wezenlijk bestanddeel van zijn werk. Daartegenover vergenoegen schilders zich niet langer met het modeleren van de matière tot reliëfeffecten maar integreren in hun werk allerhande materialen."
Vandaag streeft men niet enkel naar integratie van de plastische kunsten onderling maar eveneens met theater, muziek en andere. Dit zal toch maar te realiseren vallen dankzij teamwork van mensen met métier. De filmkunst is daar een goed voorbeeld van.
   
Tot slot nog iets over de invloed van de dadaïstische stroming. Zij heeft tot doel zich af te zetten tegen vermeende en werkelijke waarden uit het verleden. Het in 1918 gepubliceerde 'Manifeste dada' had als stelling “er staat ons een groot destructief en negatief werk te doen: aanvegen, schoonmaken”. Welnu het werk der dadaïsten werd aangekocht door de musea die zijzelf het liefst hadden opgeblazen. Nu nog staan zij voorbeeld voor de jongeren omdat het officiële beleid van tentoonstellingen, prijzen en aankopen op deze strekking is afgestemd...
   
Vanzelfsprekend is hier geen plaats voor creativiteit en dus ook niet voor métier. In deze context is het misleidend dat dit soort werk wordt getoond onder de mom van plastische kunst: de vraag naar al dan niet meer métier is hier zelfs niet ter zake. Het is dan ook duidelijk dat het beleid plastische kunsten door het Ministerie van Cultuur helemaal anders uitvalt dan het beleid van ons Kunstonderwijs. Wij hebben nog een heel mooi kunstonderwijs! Maar wij moeten er wel over waken dat de drie grote zielsactiviteiten, nl. het denken, het voelen en het willen, niet meer dan noodzakelijk, gescheiden worden. Zo niet wordt in de toekomst elk vak door drie leraren onderwezen: een die het allemaal weet en vertelt hoe het moet; een die het allemaal kan en leert hoe de machines moeten gebruikt worden die het dan wel verder doen; en een die het allemaal voelt, niets weet, niets kan, maar voor de inspiratie moet zorgen. Indien wij in ons kunstonderwijs deze schoolmentaliteit buitenhouden dan kunnen in de toekomst leraar en leerling nog steeds hun métier leren al werkend vanuit de warmte van het hart. Als plastische kunstenaars zullen zij nog leren weten met hun handen. Dat is het métier van de plastische kunstenaar. „Pour que le rêve existe, c'est à nous de lui donner corps, pour que l'amour de l'oeuvre ne meure pas, c'est à nous de la créer sans cesse, pour que l'oeuvre demeure belle toujours et toujours tenons-nous au travail." (Antoine Bourdelle, 1911)
Wat ik gaarne onderschrijf.
   
René Smits 
(Uit: VLAANDEREN #192 – Jaargang 32 – januari-februari 1983.)
Creativiteit en/of métier?  (1983)