Bedenkingen

RS over het Woord:
Soms zeg ik: ik heb twee leraren gehad, Henri Puvrez en Dr. Zeylmans van Emichoven. Hoe verschillend ze ook waren, beiden gebruikten spaarzaam het woord. Toen mevrouw Puvrez zich bekloeg over haar man die tijdens een uitstapje geen woord sprak maar wel met de koeien ging praten, antwoordde Puvrez ‘Ja, maar die verstaan me’. 
Toen ik jong was en onbegrepen door mijn familie verstoten werd, nam ik me voor om over kunst te leren spreken in de taal van het intellectuele denken, in de hoop toch beluisterd te worden. Daar ben ik in de loop der jaren vrij goed in geslaagd, denk ik.
  
  
RS over het Beeld:
Iedereen die een droom wil vertellen realiseert zich dat dromen « beelden » zijn buiten de tijd, en geen verhalen in verloop van tijd. Dit soort beeld of image heeft te maken verbeelding of imaginatie. 
Vandaar dat « beeldende » kunst de uitstraling heeft van het eeuwige, het buitentijdelijke van het zijn.


RS over Schoonheid (1):
Als kleuter van zes werd ik in de nonnekensschool voorbereid op de eerste communie. Dezeke zou dan in mijn hartje komen. Maar er gebeurde niks.
Een paar jaar eerder had ik echter een zeer indrukwekkende openbaring door een bijzondere lichtervaring. Mijn moeder zoogde mijn zusje badend in het licht, omgeven door architectuur die dat licht mogelijk maakte. Een groots wonder dat zich niet kan herhalen, want het was het licht van de zon op dat ogenblik van het jaar 1929. Toch is het een blijvende herinnering aan deze openbaring van de schoonheid. En deze schoonheid maakte deel uit van mijn latere vorming en inspiratie.


RS over Schoonheid (2):
Toen de dorpspastoor, een indrukwekkende asceet, gestorven was, werden honderden kinderen van de plaatselijke scholen door de pastorij geloodst om de overledene te groeten. Hij lag opgebaard in een prachtige kazuifel. Ook daar onderging ik het grootse van de schoonheid die zelfs doorheen de dood klinkt.
Maar toen ik tien jaar later bij een oorlogsslachtoffer in een gracht het bloed heftig kolkend uit zijn nek zag stromen kon ik dat bezwaarlijk mooi noemen.


RS over Schoonheid (3):
Terwijl ik leerling was aan het NHI werd de instelling een tijd gesloten wegens bomgevaar. Ik ging toen deel uitmaken van reddingsploegen. Zo kwam ik een keer terecht bij een ingestorte hoeve waar het vuur doorheen joeg. Doden en zwaar gekwetsten werden weggevoerd. Een tijdje later wou ik de plek van de ramp terugzien. Als toeschouwer zag ik de schoonheid van de architectuur van het zwartgeblakerde geraamte van het dak voor een rode zonsondergang.
Toen merkte ik dat er hier en daar, in de zwarte grond tussen de steenresten, een bloem bloeide. Ik dacht: schoonheid is gevoelloos, zo hard als een bikkel. Wat heeft de dakloze, de kreupele of het lijk aan een bloempje?


RS over Schoonheid (4):
Vele jaren later ontmoet ik de schoonheid zelve. Ze staat, met de onverzettelijkheid van een grote monoliet, onbewogen met haar rug naar de mens gekeerd. Gevangen in de nutteloosheid en het amorele. Wij kunstenaars kunnen haar redden. Wij kunnen haar tot leven wekken, haar verlossen, als we haar betrekken in ons werk. Dan toont zij haar gelaat.


RS over Schoonheid (5):
Schoonheid is, in een kunstwerk, de volmaakte afwezigheid van alles wat er niet bij hoort, wat niet ter zake doet, wat niet geëigend is.
Het mengen van verschillende kunstdisciplines is een fenomeen waarbij in het bijzonder de beeldende kunsten getroffen worden. Het bewerkstelligt veel vuiligheid.
In Nederland is de poetsvrouw een schoonmaakster. Schonen of opschonen is verwijderen wat er niet bij hoort. Al wat niet schoon is is vuil. De Vlaamse poetsvrouw maakt alles proper: 'propre', eigen. Enkel het eigenlijke blijft behouden. Het schone van een kunstwerk heeft niets te maken met zoeterige leugens.


RS over Talent, Kritiek en Vervlakking:
Bij onze mensen is er veel talent. Maar omdat het afzetgebied te klein is zijn ze om den brode op hun hoede. Dat is niet bevorderlijk voor vriendschap en collegialiteit. Bovendien vereenzelvigt de kunstenaar zich met zijn werk. Niet houden van zijn werk of kritiek ervaart hij als een aanslag op zijn persoon.
Naar buiten toe moet hij handelsreiziger spelen. In de daarbijhorende vervlakking gaat hij zich wel eens lekker voelen tot er niets meer overblijft van wat zijn talent beloofde.
Men schrijft dat de hedendaagse kunstenaar de rol van criticus voor zichzelf heeft opgeëist. Ik denk: was dat maar waar! Want velen doen kritiekloos wat de critici in dienst van de internationale kunstmarkt verwachten.
Maar ook als er niks meer is: niet getreurd. De Belgische ministers van cultuur kunnen, gesteund door de internationale kunsthandel, niet alleen stront maar ook 'niks als koopwaar' aan de man brengen.


RS over de Toekomst: 
Toekomst is dat wat ons toekomt, waar we recht op hebben. Maar, we kunnen het niet weigeren. Wat ons toekomt is dus ook ons lot.”
 

Bedenkingen