Hilde Masui: Je leeft pas als je creatief bent! (1995)

Kontich 

Ik hoor aldoor Raphaëlla's prachtige gitaarspel terwijl ik naar de grote, krachtige handen van haar vader, René Smits, kijk. Hoe kunnen handen zo op elkaar gelijken! Dezelfde soepele expressie maar wel gericht op andere objecten. Alhoewel René Smits op zijn vijftigste nog naar het muziekconservatorium trok om er ijverig viool te leren, zijn zijn instrumenten, de tekenpen, de beitel, de burijn en alles wat een tekenaar-beeldhouwer zoal in handen neemt. Geen hobby van een man in de derde leeftijd, maar een gedrevenheid die vanaf zijn veertien jaar, zijn verdere leven creatief vorm gaf. Een man van zeventig met een bruisend leven achter zich aan het woord laten voor een kort uit te schrijven gesprek, is een roekeloze onderneming. René Smits vergeet uur en tijd en ware het niet dat zijn vrouw Caroline van Giel, lang na het moment dat er in een gewone familie gemiddagmaald wordt, voorzichtig opperde samen een boterham te eten, dan zaten we misschien nog in hun gezellige woonkamer, met een vleugel en een haard en boeken en beelden te filosoferen.

 

Waar kom ik vandaan? 

«Mijn grootvader langs moederszijde was een graveur. Hij graveerde de namen en soms de wapenschilden van de rijke families in koperen plaatjes, op naamborden, enz. Hij kende zijn vak heel goed. Mijn vader was oorspronkelijk wisselagent, maar in de crisisjaren ’30 ging hij er onder door. Hij had een bijzonder gevoel voor rekenen, ik weet nog dat hij een machientje maakte in hout én met allerlei prutsen van luciferdoosjes, om met het tweedelig stelsel te kunnen rekenen, wat eigenlijk de basis is van de computers. Met zo’n dingen was hij bezig. En ja, hij had ook conservatorium gevolgd, speelde piano en harmonium en was dirigent ven het plaatselijk koor te Edegem. Edegem was toen een dorpje en de kinderen kwamen aan huis zingen. Vader had zo'n beetje een kleinburgerlijk voorkomen, maar uit verschillende dingen die ik later van mijn broers hoorde over hem bleek dat hij eigenlijk van een kunstenaarsleven droomde en misschien was het  daarom dat hij zich enigszins verzette tegen het mijne, al apprecieerde hij wel wat ik deed.

Mijn moeder was in haar jonge jaren directrice geweest van de Vrouwenschool in de de Bomstraat in Antwerpen. Later heeft ze mee het brood verdiend door een schooltje aan huis te organiseren. Verschifiende schooljaren door mekaar en dat allemaal in de huiskamer. Je kan je voorstellen dat er van gezinsleven niet veel sprake was. 

We waren met zeven kinderen, en de moeder van mijn moeder woonde bij ons en nog een verre tante ook. Er leefde veel in huis, maar ik denk toch dat er wat weinig plaats was en ik heb het sterk ervaren dat mijn ouders het moeilijk hadden. Er kwam wel iemand helpen bij de was aan de grote wastobbe buiten. 

 

Dat “te weinig plaats” maakte dat studeren voor mij niet erg aan bod kwam. Ik heb wel altijd vanuit mezelf getekend en mijn vader steunde dat zolang ik dat tekenen niet au sérieux nam. Hij zag voor mij een loopbaan als schoolmeester, dan had ik voldoende vrije tijd om te tekenen, terwijl ik toch een serieus beroep had. Maar dat pikte ik niet. 

Op mijn veertiende trok ik naar Antwerpen, waar ik nog nooit alleen naartoe was geweest, ik bezocht er een paar scholen en ontdekte dan de academie. lk liet me daar inschrijven en ik vond dat enorm. Voor mijn ouders was dat een ramp dat ik dat “zomaar” had gedaan en ze vroegen de pastoor om raad. Gelukkig zei die: “Heb maar geen schrik, hij zal niet verloren lopen!” En ik floreerde in die school.

 

Maar er trof mij een ander verdriet. Onze jongste zus had een hartziekte. We wisten dat ze niet lang zou leven. Ik had een sterke band met haar. lk kon de tijd opbrengen om te wachten tot ze “wilde” wakker worden en ik hield haar gezelschap. Helemaal op .t einde was er sprake van dat er in Amerika nog iets kon gebeuren voor haar … lk heb haar zien sterven, lief glimlachend, onwaarschijnlijk. Mijn zus stapte naar de dood met ontroerende vragen, maar zonder doodstrijd. Dat heeft wel een enorme indruk op me gemaakt. Ze was twaalf toen ze stierf. Ik heb jaren later een marmeren beeld gemaakt als herinnering.

 

Mijn oudste broer ging naar de universiteit en werd psychiater. Mijn tweede broer kwam in een technische school terecht maar nadien belande hij als loopjongen in de Westminster Bank op de Meir, zo’n oud gebouw, en ging dan helemaal in zijn eentje economie studeren en bracht het tot directeur in diezelfde bank. Mijn derde broer werd priester en ik liep daar rond in die academie en geloofde na korte tijd in god noch gebod. Maar ik had dat religieuze van thuis wel meegepikt. Dat grote respect voor de dingen en voor andere mensen. Het schone van het religieuze. Ik heb toen nog een tijd in dat koor van mijn vader meegezongen maar ik wou met die cultus niet meer meedoen en tijdens de communie week ik dan niet van mijn plaats. Dat moet voor mijn ouders wel lastig geweest zijn. Ik moest me rechthouden met wat ik zelf over het leven dacht. Het was toen oorlog en ik herinner me dat ik toen dacht: het is onbegrijpelijk dat mensen nog kinderen maken in zo'n leven, dat kan alleen uit een onpersoonlijke levenslust-behoefte zijn en als er een God is, is het een wrede God die de mensen zo'n leed aandoet en ze lijmt met lustgevoelens.”

 

Een harde leerschool

“We werden op de academie niet zachtaardig behandeld. Je moest tegen een stootje kunnen. “Is dat jouw tekening? Dat een stuk vuilgemaakt papier!” Met zo’n opmerking moest je 't soms doen. Maar misschien heeft me dat aangespoord om altijd opnieuw creatief te blijven. Je leeft toch pas als je creatief bent. Dan ben je pas mens. Al de rest gebeurt aan je. Iemand anders kan niet creatief voor jou zijn, daar word je in de kern gegrepen, alleen in het creatieve ben je present. Als 

je op een beschilderde muur de ziel ziet van wie dat geschilderd heeft, als je de kern van die mens ontdekt door ernaar te kijken, dan is dat een goeie muur …

Het is soms vreemd hoe je iets leert, of wat je tot iets stimuleert. Ik herinner me dat er toen ik klein was eens iemand aan de deur schilderijtjes kwam verkopen. Zo'n “sous-bois” schilderingen, die waarschijnlijk niks waard waren, maar ik ben dat blijven onthouden. Heeft dat een rol gespeeld voor mij? lk heb later nog gemerkt dat het soms prullen waren die mij op de goeie weg zetten, zodat ik me afvroeg, hoe is het mogelijk dat dit voorbeeld mij zo’n impuls heeft gegeven? Natuurlijk leer je van anderen in de mate dat je bereid bent leerling te zijn en de andere als leraar te zien. Maar uiteindelijk leer je alles zelf. Ik ben niet zomaar beeldhouwer geworden, ik heb van kleins af van alles met volumes gedaan. Ik maakte een soort bas-reliëf in de zandbak van mijn zusjes, dat had niemand me voorgedaan en op het dorpsplein heb ik met de sneeuw eens een beeld gemaakt van moeder en kind. 

En als met kennis het kribbeke thuis stond met verkreukeld bruin papier op het afdak en beeldjes die net iets beter waren dan de doorsneebeeldjes uit onze omgeving, dan heb ik zo eens een scheepje geboetseerd in klei en het een een ijzerdraad in de kachel gehangen om te “bakken” …

En toen liep ik in de academie door de gang en zag door een open deur iemand bezig die een kop met allemaal krullen boetseerde. lk kon mijn ogen er niet van afhouden, ik stak het schaapje in mijn zak, stapte die klas binnen en zei aan de leraar dat ik graag zou leren boetseren. “Heb je al iets gedaan?” lk haalde mijn schaapje uit en zei dat ik al van mijn twaalfde naar de avondschool tekenen was gegaan in Morsel bij Jozef Vinck. En omdat die man een vriend van deze leraar was, mocht ik bij hem beginnen... Ik heb hard gewerkt op die academie en op vier jaar een opleiding die normaal zes jaar duurt, voltooid. Eigenlijk was dat allemaal te duur voor mijn ouders en het was Opsomer die de kosten voor mij betaalde van papier en al wat je nodig hebt om te tekenen. Op het Nationaal Hoger Instituut voor Schone Kunsten heb ik enorm veel gehad aan de beeldhouwer Henri Puvrez. Permeke had die nog binnengehaald. Dat was een chique typ. Menselijke waardigheid, visie, dat had die man. Hij vroeg ons eens: breng eens iets mee dat je helemaal voor jezelf gemaakt hebt, los van de academie. Ik had een tekeningetje mee dat ik ooit nog had gemaakt in bed, als ik ziek was. Hij zei: ”Hou dat bij je, dat kan nog van pas komen.”  

En inderdaad, ik heb dat tekeningetje als uitgangspunt gebruikt voor een bonzen beeld dat ik drie jaar geleden gemaakt heb en dat kort geleden voor een serieus bedrag verkocht is. Je ziet hoe het geloof van iemand in je, kan werken.”

 

Dit huis is een sprookje 

“Mijn ouders hadden van een ver familielid een huisje geërfd in de oorlog. Dat geld was net voldoende om er voor onze familie een voorraad aardappelen van te kopen… sindsdien heb ik mij voorgenomen nooit geld te sparen. En vooral te doen wat ik zelf wilde. Dat was simpel: in een atelier met mijn handen aan beelden werken. Dat ben ik blijven doen en ik heb vaak geluk gehad met bestellingen en zomaar dingen die als het ware uit de hemel vielen. Dit huis bijvoorbeeld zouden we nooit gebouwd hebben, indien we niet zomaar een koninklijk geschenk gekregen hadden bij de geboorte van onze zoon Johan. Joodse vrienden die ons hun dankbaarheid toonden omdat hun kinderen in de Steinerschool, die mijn vrouw in Antwerpen had opgericht, mochten les krijgen. We hadden nog nooit zoveel geld bij elkaar gezien en we kochten er meteen een stuk grond mee. Dat weiland van toen kostte 45 fr. per m2, en wat later konden we zeer  goedkoop bouwen met de wet De Taeye. Vind je dat geen sprookje?” 

 

Ja natuurlijk en ook het feit dat René Smits, vrouw en kinderen heeft om trots op te zijn, en ook de kopjes van de prinsjes van Luik mocht boetseren, en op zijn zeventigste nog steeds met enthousiasme kijkt naar al wat schoon is in dit leven. Dat heeft iets van een sprookje. 

 

(Hilde Masui, De Bond, 24 februari 1995)

Hilde Masui: Je leeft pas als je creatief bent! (1995)